zondag 10 april 2011

le sacre du printemps

en langzaam verdwijnt de winter
uit mijn woorden
in de schaduw van de letters
nog de laatste sneeuw

terwijl het ijs smelt
botten mijn zinnen
tot ongekende frivoliteit

er groeit lente in dit gedicht

zondag 13 maart 2011

bespreking van het gedicht Aurora Borealis door Marcus Dehond

Aurora Borealis
Door Anne Toulet:
Ik heb het ditmaal dicht bij huis gezocht door een schrijver te belichten aan de hand van enkele gedichten. De auteur is door de meesten onder u bekend. Overigens was zij één van de bezielers bij het oprichten van de site gedichtencorner, die tot één van de betere kan worden gerekend. Het hier besproken gedicht stond nog niet zo lang geleden op de site en spijtig genoeg heeft de dichter besloten tot het wegnemen ervan, een incident waarop niet verder zal worden op ingegaan. Tevens worden enkele andere gedichten uit haar verzamelmap “Gaatjes in de hemel” besproken.

Anne Toulet is een dichter die ik ontmoet heb op een paar sites. Zoals dat gewoonlijk gaat met een amateurdichter (hoewel haar kwaliteiten het amateurschap ver overtreffen) worden er heel weinig persoonlijke gegevens meegedeeld ergo is een biografie een onmogelijke opdracht. Zelfs indien de criticus over een bredere informatie beschikt, kan hij deze omwille van deontologische redenen bezwaarlijk vrijgeven. Persoonlijk vind ik het jammer dat een internetcommunicatie steeds in de schaduw van de anonimiteit moet blijven zeker wat de poëzie aangaat De persoonlijke ingesteldheid en de levenssfeer maken zeer zeker een ingrediënt uit van een gedicht en is haast onmisbaar geworden om een degelijke en neutrale algemene kritiek te schrijven over het geleverd werk.

Vooraleer de bespreking zelf aan te vatten ware het wenselijk om Toulet eventjes te situeren in het literair gebeuren. Zij is een vrouw van middelbare leeftijd waarvan mag worden aangenomen dat ze heel wat levenservaring heeft opgedaan en in volle maturiteit flexibel genoeg is om eventueel aan te sluiten bij komende strekkingen m.a.w. zij kan nog alle kanten uit mocht zij dit noodzakelijk achten. Voor mijn part mag ik nu reeds stellen dat haar gedichten een belichaming vormen van de huidige Noordse (Hollandse) strekking hoewel ze Belg is: zij staat in haar schrijfwijze verder verwijderd van Vlaanderen dan van Nederland.

Het is zeer gevaarlijk te spreken over een postmodernisme en terecht wordt qua dichtkunst in Nederland de term modernisme couranter gebezigd. Maar het is mij onmogelijk om in dit kort bestek hierover uit te weiden. Laat het me zeer summier zeggen dat de tendens ontstaat om niet het leven te omschrijven maar eerder in dit leven zelf te treden, niet meer de buitenkant te tonen maar met de menselijke middelen, ons relatief denken rechtstreeks te koppelen aan het beleven. Vooral de originaliteit, de woorden en zinswending evenals het suggestieve spelen hier een belangrijke rol. Ik kan dit niet beter illustreren dan aan de hand van de bespreking van kwestieus gedicht. Dit gedicht is het titelgedicht uit haar verzamelmap “Gaatjes in de hemel” en beide titels klinken al niet meer zo origineel doch de dichter maakt het origineel, maakt het uitzonderlijk zonder in extreme ervaring te vervallen : zij sluit de lezer niet uit , ze neemt hem mee en houdt hem als het ware gevangen in de levensgebeurtenis zonder door de bril te kijken van haar perceptie of ervaring. Maar laat ons beginnen met de bespreking zodat het voorgaande duidelijker wordt en in het concrete treedt zoals de dichter het wil hoewel dit concrete steeds iets mysterieus blijft behouden : de oergrond zelf.


Aurora borealis
Hij wintert met zijn tuin mee
en treurt met kale zinnen
om het verloren licht



tak

web

wezenloos

zo harkt hij de laatste woorden
op een kille bladerhoop



in de donkere dagen
roept de herfsttijloos de zon
en vindt de man
Geplaatst door anne

Eerst en vooral de titel Aurora Borealis waarin een zeker gevoelwaarde schuilt. Het is geen omschrijving van het poollicht één an de prachtigste natuurfenomenen dat kan worden beleefd. Het kan zelfs niet worden omschreven hoewel er vele gedichten in gelijkaardige zin reeds bestaan. Daarom dat prima facie de titel niet zo oorspronkelijk is. Door de Latijnse benaming te gebruiken verlegd de dichter al de gevoelswaarde en ontsnapt aan het clichématige. Maar bij lezing van het gedicht ontdekt men het chiasme met de titel. De verwevenheid die niet kan worden verwoord zoals het aanblijk zelf van dit verschijnsel. Dit is nu precies beleven. Hoe het verschijnsel door wetenschappers ook wordt verklaard zij maken de belevenis zelf ervan stuk. Daarenboven is er tot op heden geen definitieve wetenschappelijke verklaring voor deze gebeurtenis. Maar vooral het gedicht zelf stuwt de titel naar de oppervlakte.

Onmiddellijk zonder dralen, zonder overgang of zonder metafoor wordt de eerste strofe geopend tot het centrum zelf. De openingszin is zo sterk dat het ganse gedicht erdoor wordt beheerst. “Hij wintert met zijn tuin mee”. Het is geen winter of late herfst maar winteren ( werkwoord of doe-woord). Het starre naakte zijn wordt door de dichter verlaten door “wintert” . In het menselijk leven bestaat er geen leeg “zijn” alleen maar zijnsvormen die weliswaar deelnemen aan een zijn of een zijn in zich dragen maar dat vooral wordt gekenmerkt door een worden, een gebeurtenis en niet zomaar een gebeurtenis maar iets waarin men betrokken is: “Hij wintert” . Het statische wordt ab initio vervangen door het dynamische en dit in twee woorden. De dichter weet heel goed dat die winter ervaren wordt in een wereld. Avicenna, Arabisch filosoof, beweerde dat een mens in de ledige ruimte slechts een zelfkennis kon bereiken. Niets is minder waar want de mens kan zichzelf niet kennen zonder onderscheid van het andere. Dus zegt de dichter” Hij wintert met zijn tuin mee”, met zijn omgeving en niet zomaar:
1° zijn tuin : zijn onmiddellijke omgeving waarin hij veranderingen, gebeurtenissen merkt
2° daarenboven wintert zijn tuin ook, het subject is hier geen subject meer dat de winter observeert neen het voelt meer dan dat nl. zijn tuin en dat die tuin wintert
3° het woordje “mee” blijkt hier zeer cruciaal te zijn , het ondergaat niet alleen , het drukt niet alleen een zekere empathie uit maar gans de beweging en bijkomendheden veroorzaakt door het winteren worden in ogenschouw genomen op ieder gezamenlijk moment : subject en object worden hier verenigd, ondergaan samen het lot terwijl “hij” beseft deel uitmaakt van de eenheid; het is niet meer ik en mijn tuin maar een wij!ons!
4° vermits hij een andere zijnsvorm uitmaakt is het vanzelfsprekend dat het winteren bij hem (de hij) een andere gevoelssituatie meebrengt doch met dezelfde symptomen zoals de tuin wat verder op magistrale wijze wordt ontbloot in het gedicht.

Wie zou denken dat na die sterke openingszin het crescendo werd bereikt komt bedrogen uit. De verrassingen stapelen zich op.
“en treurt met kale zinnen
om het verloren licht”
Hier bereikt de auteur het illocutionaire . Hij schrijft geen zinnen meer maar vertolkt in twee schamele regeltjes iets waarover men een lijvig boek kan vullen zonder dat men de exacte betekenis heeft kunnen verklaren. Dat is suggereren!!!Geen geheimdoenerij, geen hermetisch gesloten ervaringen neen de lezer raken : al leest hij het gedicht duizendmaal het zal hem nooit vervelen. Bomen en bloemen verliezen hun pracht ze verwelken en staan zin-loos. Hij treurt mee: buiten de externe factoren betekent dit eveneens een krimpen een passiviteit waar woorden zeldzaam worden, trouwens ad quid moeten ze worden geuit in het zinloze of in breder spectrum: “het kale”. En nu komt het sublieme “kale zinnen” zowel letterlijk als overdrachtelijk. Een vondst die ontzag afdwingt.(cfr. Infra). Dat men altijd treurt om iets is waar . Weliswaar hoeft de zin “om het verloren licht” niet als noodzakelijk gegeven maar als een wenselijk en een logische redenering worden aangezien. Want het licht (zonlicht) is de oorzaak van het metabolisme en de metamorfose zelfs in zodanige mate dat het ook het dieper gelegen licht of inzicht aantast. Zoals reeds besproken staat alles in verhouding tot elkaar tenminste volgens onze menselijke opvatting. Het verloren licht doet niet alleen de duisternis toenemen maar bewerkstelligt een verlies. Op de eerste plaats een verlies van zichzelf: het heeft zichzelf verloren en al het andere wat daaruit voortvloeit dus ermede in betrekking stond. Treuren (dat veel verder reikt dan het woord aangeeft) en verloren zijn hier kernwoorden die best samengaan.

En nu komt voornoemde sublimiteit tot uiting. Drie strofen , ieder bestaande uit één woord, respectievelijk” tak, web, wezenloos. De kale zinnen. Er zijn geen zinnen meer: deze woorden zijn resten, overblijfselen die worden “bijeen geharkt” Ik zie het voor mij, ik hark als het ware zelf: die verdroogde tak door de herfststorm op mijn gazon weg ermee, het web dat glinstert in een veel te vroege avondzon voor wie of wat , weg ermee. De functies zijn uitgevallen, de dood wordt opgeruimd in een poging ze te verbergen. Als alles is geruimd wat blijft er dan? Inderdaad het wezenloze, niets dat enige essentie of noodzakelijkheid in zich draagt. Het doek valt wat wordt benadrukt in de volgende strofe.

“zo harkt hij de laatste woorden
op een kille bladerhoop”
Zeer duidelijk wordt hier het woord gelijkgesteld aan het ding, het verswijst er niet naar maar wordt de realiteit. Ieder dualisme is opgeheven. Het kan toeval zijn dat voornoemde opheffing gebeurt op de kille bladerhoop. De dood van de voorbije zomer wordt geborgen. Voor mij stopt hier het gedicht. De laatste strofe hoeft niet meer maar hoogst waarschijnlijk legt deze een verband met het openingswoord “Hij”.Als criticus ga ik daar niet verder op in en vermits ik geen profeet ben blijf ik wezenloos bij de kille bladerhoop.

Zo zie je maar dat een sobere uitgekiende stijl haast het onmogelijke kan uitdrukken. Een uitzonderlijk gedicht dat zeker niet thuishoort binnen het amateurschap en als volledig geslaagd kan worden bestempeld. Met enkele zinnen heeft de dichter mij doen beleven. Woorden zijn geest geworden in de meest oorspronkelijke betekenis van de Logos. Aurora borealis ik voel uw lichtspel zonder het te mogen aanschouwen .

De dichter heeft verwezenlijkt wat zij heeft beoogd zoals zijzelf omschrijft in:

Divina proportia
Ik zoek de lengte van de zinnen
in het wit tussen de regels
en leg woorden als vingerkootjes
in de juiste maat

Hier richt ze zich nog te zeer op de maat (menselijke opinie) maar zij zoekt de lengte (het uitvullen om betekenisvol de dingen weer te geven) in het wit tussen de regels: precies het irrationele, het illocutionaire of de werkelijkheid zelf). Zij zoekt naar het wit de maagdelijke bron van de zin, de realiteit zelf. De sleutel die ze hier nog hanteert is de maat: de goddelijke maat of het Apollinische. Of ze langs daar zoals Lao tse het kistje dat past op de sleutel om de kleine Johannes’ hals (cfr Van Eeden) zal vinden blijft een open vraag.

zondag 27 februari 2011

Aurora borealis

Hij wintert met zijn tuin mee
en treurt met kale zinnen
om het verloren licht



tak

web

wezenloos

zo harkt hij de laatste woorden
op een kille bladerhoop



in de donkere dagen
roept de herfsttijloos de zon
en vindt de man

Divina proportia

Ik zoek de lengte van de zinnen
in het wit tussen de regels
en leg woorden als vingerkootjes
in de juiste maat

tel en deel

verdeel hart en verstand
tot een ongekend getal

zoek de harmonie van phi
tussen zwijgen en schrijven

Normandië nu

Dat het slechts beelden zijn
wil ik vandaag niet weten

ik wil alleen het land zien
dat hier voor mij zijn vleugels spreidt
en in zijn zomers koloriet
het licht vangt
alsof alles vrede ademt
en gisteren geen levens nam

neen, dat het beelden zijn
wil ik vandaag niet weten,
ik adem enkel nog opalen tijd

Betaalde zij de veerman?

Dat zij niet dood is
weet jij wel heel zeker
zelfs zonder teken van leven
weet jij beslist
dat zij niet overzwom

en ik twijfel,
ik twijfel omdat niets,
helemaal niets me wijst
waar ik haar vinden kan

maar ze is niet dood,
zeg jij,
neen,
slechts even vermist

Johannesimpressie

Geef me een getal
tussen één en elf zei je
en ik zei liefde

fout dacht jij
maar ik gaf je drie
rimpels als je fronst

en minstens zeven
rillingen langs je rug
als ik zacht je hals kriebel

maar mama toch
zei je
je snapt er niets van

is God een punker?

Je zou wel
zei je
ja je ging wel
ik moest niet zo zeuren

en vooral niet kijken
dacht ik
hoe achter wilde haren
de onschuld schuilt
en doorheen de scheur
in de versleten broek
het kind kiert
dat je zo graag vergeten wil

ja ik zal wel
zeg ik
ik ga wel
en zal niet zeuren
maar de man in je ontdekken
terwijl het kind dat je was
mijn verleden entert

zoek

Dat je bent
of niet bent

of beide

de loodgrafieten grens
er middenin
waar tijd zoek raakt
tussen toen en dan

en nu de illusie wordt
van de woordarme dichter

Nosce te ipsum

Noem mij niet
geef me geen naam
laat de tijd mij schrijven

laat jouw woorden water zijn
op mijn verdorde land

maar noem me niet
er is geen naam
die zegt wie ik zal zijn

credo van de verlaten vrouw

kom hier en zit
dat ik tegen je kop sla

je hangt geen vrouwen aan de wasdraad
neen, ook niet bij de handen
je vouwt ze ook niet op
en haalt ze uit de kast
als het weer eens feest mag zijn


kom hier en zit
dat ik tegen je schenen trap

je praat een vrouw geen oren aan
legt geen tong aan banden
en ook al steek je ogen uit
slechts jij blijft ziende blind


kom hier en zit
dat ik je verleid

vader is een parkwachter

eenden horen niet te miauwen zegt hij
en schopt ze onder de rozenstruik
en jij stomme kat hoeft niet langer te waggelen
en hem laten geloven dat je zwemmen kunt

neen tegen mij hoeft hij niet te gillen
ik doe gewoon mijn zin
wijs zittend aan de waterkant naar de maan
en zeg ‘dit is de zon’

onbenoemd

zo af en toe haalt hij haar
weer eens uit de kast
als de dag wat somber is
de zon heel helder schijnt
de nood aan warmte knaagt
of de tijd gewoon weer rijp is

hij vouwt haar dan
heel langzaam open
koestert elke plooi en rimpel
streelt haar haren zachtjes
en zoekt in zeeïg blauw
de waarheid van het minnen

hij leest haar als dat uitgelezen boek
van toen hij nog van zinnen hield

nu houdt hij enkel nog van woorden
en af en toe van haar

als de dag wat somber is
de zon mooi helder schijnt
of de tijd gewoon heel rijp is
vouwt hij haar zorgzaam dicht
en bergt haar in de kast

le combat des vanités

hij schrijft over goden
alsof ze zijn broeders zijn
en verheft alledaagsheid
tot ‘philosophica domina’ hoofdstuk zeven
uit humane wetenschap voor dummies

zijn teksten wit in al hun zinnen
zwalpend op een tranenzee
elk woord wordt met de hand verguld
met pluizig rode pluche
-100% acryl, krimpt niet bij de zondvloed-
kleurvast zelfs hoerawaardig

en de meester geniet overziet
van op z’n troon de toegewijde troepen
volgzaam in de pas
van de tyrannis lacrima

imperium anna

ik vier me
zing me

kroon mezelf
tot keizer van mijn rijk

en de witgestrikte ratten dansen
terwijl satan de citar speelt
en ik de stalen tralies
behang met diamant

ik sier me
ring me

troon mezelf
tot eiser van mijn rijk

schrijf mijn eigen bijbel
in geronnen schapenbloed
rijg leugens aan een draadje
en hang ze om jouw hals

want ja jij viert me
zingt me

jij kroont jezelf
tot lijder van mijn rijk

en ik kristallen keizer
haal de waarheid in

geleide wandeltocht

ze wandelt langs je woorden
plukt hier en daar een pauze weg
en danst doorheen je zinnen
terwijl haar handen teder
langs de bogen gaan
van alle a's en o's
die jou van haar doen houden

ze draait een rondje met wat e's
hupt lieflijk langs de l
blaast zachtjes op h's welving
en wiegt een liedje in een v

het iele puntje op de i
krijgt een vluchtig kusje
terwijl ze 't hoofd een beetje schuin
je ogen liefde schrijft

interview in Meander op 1 mei 2010

De poëzie van Anne Toulet
Liefde op het eerste gezicht
door Elly Woltjes



Van Anne Toulet (1962) verschenen gedichten in de tijdschriften Debutant en Opspraak, in volume 8 van de bundel 1001 liefdes van Creatief Schrijven, en in de Trouwbundel dicht in de buurt met de 100 beste van Noord-Holland. Op het web verschenen publicaties in Meander, Krakatau, Opspraak en De Contrabas. Twee jaar geleden debuteerde ze bij uitgeverij Schakel in Utrecht met de bundel met mijn ogen dicht.

Wat vind je leuker om te doen: schrijven voor het web of voor een papieren publicatie?
Schrijven is altijd leuk. Het web heeft als voordeel dat het vaak interactief is. Zo vind ik het enorm boeiend en verrijkend om reacties te krijgen van medeschrijvers. Zij zorgen ervoor dat ik met argusogen naar mijn werk kijk. Maar internet voelt ondanks zijn encyclopedische inslag toch aan als erg vluchtig. Publiceren op papier heeft voor mijn gevoel eeuwigheidswaarde. Wie wil er nu niet dat zijn woorden hem of haar overleven? Ik vermoed dat elke schrijver die drang voelt. Of dat misschien niet meteen wil toegeven.

In maart 2008 verscheen je debuut. Hoe vond je een uitgever?
De uitgeverij nam contact op nadat ze mijn gedichten had gelezen op de website van Meander.

Wat voor poëzie schrijf je?
Die debuutbundel met 26 gedichten is verdeeld in de vijf hoofdstukken wij, cijfers en letters, natuur, op reis en woorden in mij. Een aantal gedichten waren al in Meander gepubliceerd - ’Dansje met God’ en ‘Geleide wandeling’. De gedichten van toen vertrokken steeds vanuit het autobiografische, hoewel ze absoluut geen weerslag zijn van mijn leven. De gedichten die ik nu schrijf hebben dat veel minder. .

Ben je pas begonnen of schrijf je al langer?
Als kind was ik in de wolken als we op school een opstelletje mochten schrijven. Toen ik student was, schreef ik aan de lopende band gedichtjes. Meestal geen diepzinnige poëzie, maar versjes waarin verkouden paarden, verloren gelopen beren en huppelende konijnen met een knikoor de hoofdrol speelden. Toen ik in het laatste jaar van de humaniora de ‘echte’ poëzie leerde kennen, was het liefde op het eerste gezicht. Ik lag overigens wel steeds in de clinch met mijn leerkracht, omdat ik steeds iets anders las dan wat de dichter volgens haar bedoelde. Ik hoop overigens dat leerlingen inmiddels vrij mogen interpreteren. Na mijn studies ben ik aan het werk gegaan en kreeg ik het druk met mijn gezin. Het schrijven bleef daardoor beperkt tot verslagen, lesvoorbereidingen en boodschappenlijstjes. Tot ongeveer tien jaar geleden mijn leven een scherpe bocht nam en de liefde voor de poëzie weer aan de oppervlakte kwam.

Wat doe je in het dagelijkse leven?
Ik geef al meer dan 25 jaar les in het basisonderwijs in Brussel. Een baan die er met de jaren alleen maar uitdagender op is geworden. Nog slechts een zeer klein percentage van de leerlingen is Nederlandstalig van origine. Voor de meeste leerlingen is het Nederlands de tweede of derde taal. Creatief zijn met taal is dus een beetje mijn dagelijks werk.

Hoe is een gedicht als Heksenkring ontstaan? Was er eerst het beeld?
Haast al mijn gedichten beginnen met een zin die dagenlang door mijn hoofd heeft gespookt. Die zin kan op elk moment van de dag mijn pad kruisen, tot ik hem niet meer kan negeren en hem opschrijf. Voor ‘heksenkring’ was dat het zinnetje ‘hij legde ze in een kring om haar heen’. Wanneer die eerste zin op papier staat, lijkt het alsof mijn potlood op de automatische piloot verder schrijft. Terwijl ik de ene regel opschrijf, dringt de volgende zich op. Nadien herschrijf ik nog wel het een en ander, maar het frame van mijn gedichten lijkt steeds uit het onderbewuste te komen. Daar broeit en groeit het tot het tijd is voor de geboorte.

Waaruit bestaat je bezig zijn met poëzie?
Omdat ik nu al een hele tijd aanhik tegen het zo gevreesde writer’s block, becommentarieer ik voornamelijk het werk van collegadichters op internet en lees ik bundels van ‘gevestigde waarden’. Daarnaast probeer ik werken te vertalen van mijn Franse naamgenoot Paul-Jean Toulet, maar het valt nog niet mee om inhoud en vorm samen te laten gaan. Ondertussen stapelen merkwaardige zinnen en beelden zich in mijn hoofd op. Hopelijk leidt dat binnenkort tot nieuw werk.


Auteur: Elly Woltjes
Gepubliceerd op 1 mei 2010 in de rubriek Dichters

heksenkring

hij legde ze in een kring
mooi om haar heen
dat, zei hij,
zijn de dagen dat ik je liefhad


ze danste niet
zag alleen de leemten
en dwong haar ogen tot leugens

dwangbuisserenade

ik loop de bomen op
bij gebrek aan muren
ja tot waanzin drijf jij mij
en tot bij de schapen op de dijk

blaten wil ik uit volle borst
en gakken met de ganzen
tot de wind me wegwaait
een molenwiek me wegmaait
en ik uiteenspat
Chinees vuurwerk eerste klas

je moet in iets de beste zijn

naakter kan ik niet

ik heb mijn woorden afgelegd
ze zwerven over de vloer
ja, daar naast die vuile sokken

de punten, met of zonder komma’s
vind je onder het bed wellicht
tussen stof van vroeger vrijen
en een verdwaalde zondagskrant

ik draag nu enkel nog mezelf
en spreek mijn taal in stilte
zodat jij slechts de echo hoort
van een verkleed verleden

tweetalig

je spreekt in dubbelwoorden
zoals alles aan je
tweeledig is

in mijn handen leg je zinnen
die ik feilloos ontvouw
tot mijn eigen waarheid
en je letters plooi je
naar de bedding van mijn oren

ik luister
en spreek slechts enkeltaal
vertel jou eenvoudig
dat ik liefde heet

pastorale

hij sleept haar bij de zinnen
tot daar waar hij haar hebben wil
zij vergeet haar punten
en schrijft in losse letters:

w u i v e n d r i e t

gelukkig zoeken boeren
geen spatje poëzie
langs hun verlaten wegels

dansje met God

ja hoor mijn God bestaat
wie anders laat de melkweg dansen
in de grijze Zuiderzee?
en waar komt plots die zwaan
die rare witte zwaan vandaan?
ze peddelt langs gezonken dromen
over de golfjes van het meer
meer en meer mijn blik voorbij
ze wuift naar me die waterzwaan
met haar luie linkerpootje
dat ligt te rusten op haar rug
links?
heeft God zich dan bekeerd?
verkeerd?
ach neen

dag zwaan
dag dwaze zwaangedachten

dag God
tot nog eens aan de Zuiderzee

koh-i-noor 2B

hoe je handen
mijn woorden boetseerden
tot wat jij eeuwigheid noemde
en ik dan alles
op een hoopje veegde

ik ben niet van altijd
geen fimo of charmotte
maar eerder
van loodgrafiet en gom

zo wis ik mezelf
tot grenzen

botulisme

er woont geen eend meer
diep in hem
het kwaken is gestopt
en hij hoest geen dons op

geen platvoetse woorden meer
of zinnen met gekrulde staart
omdat de woerd in hem
zich roerde

er woont geen eend meer
diep in hem
de poel is uitgestorven

brandgang

er zijn geen witte hemden meer
of blote voeten in de sneeuw
alleen nog pinkstermeisjes op het duin

de heren van fatsoen
hebben het pand verlaten
hun verhalen snel geschreven
op wat scherven langs hun pad

waar bleef de zachtheid van hun handen
die smeltwater wissen van verlegen huid
en het knarsen van het zand

de tijd draagt niet langer een verlangen
hij waait over ander laagland nu